Psalms 7


Want doden kunnen U geen eer bewijzen
en in het dodenrijk kan niemand U loven.

1 Het verdriet put mij uit,
elke nacht wordt mijn kussen nat van de vele tranen.

2 Mijn ogen staan dof
en mijn blik is duister
omwille van mijn vijanden.

3 Verdwijn uit mijn ogen, zondaars,
want de Here heeft mijn tranen gezien

4 en mijn smeken gehoord.
Hij zal mijn gebeden beantwoorden.

5 Al mijn vijanden zullen voor schut staan,
onverwachts in verwarring raken
en beschaamd de aftocht blazen.

6

Een klaaglied van David, dat hij voor de Here zong als reactie op de woorden van Kus (uit de stam Benjamin).

7
8 Bij U zoek ik bescherming, Here, mijn God!
U kunt mij redden
uit de handen van hen die mij opjagen.

9 Laten zij mij niet bespringen,
zoals een leeuw zou doen,
en mij verscheuren en wegslepen
zonder dat iemand mij redt.

10 Het zou iets anders zijn, Here,
als ik zelf slechte dingen deed,

11 als ik goed met kwaad vergold
of iemand die mij vertrouwde, oneerlijk behandelde.

12 Dan zou het terecht zijn
als mijn vijanden mij wilden vernietigen,
mij op de grond smeten
en mijn leven vertrapten in het stof.

13 Maar zo is het niet, Here!
Stel uw toorn tegenover
de woede van mijn vijanden.
Kom erbij, Here,
en eis het recht voor mij op!

14 Laat alle mensen voor U aantreden,
verhef U boven hen en spreek recht.

15 Laat het recht openlijk over mij zegevieren!
Geef mij eerherstel ten overstaan van allen,
want ik ben onschuldig.

16 Zorg toch dat er een einde komt
aan al die slechtheid, Here.
Zegen allen die U oprecht liefhebben.
U, de rechtvaardige God, bent de Enige
die alles doorziet in elk mensenhart.
U beoordeelt motieven en gedachten.

17 God is mijn schild en mijn verdediging.
Hij redt wie eerlijk en oprecht is.
Copyright information for NldHTB